
Jurisprudentie
AZ7270
Datum uitspraak2007-01-26
Datum gepubliceerd2007-01-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/101 AOW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-01-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/101 AOW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Premie vrijwillige verzekering AOW/Anw; volgen vaststelling verzamelinkomen door Belastingdienst.
Uitspraak
05/101 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Spanje) (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2004, 03/4335 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: de Svb).
Datum uitspraak: 26 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Daarbij heeft hij tevens G.W. Muller te Amsterdam als zijn gemachtigde gesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2006. Namens appellant is verschenen G.W. Muller. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H. Gersie.
II. OVERWEGINGEN
Appellant is met ingang van 1 januari 2000 toegelaten tot de vrijwillige verzekeringen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (Anw). Bij besluit van 7 mei 2003 heeft de Svb de door appellant verschuldigde premie voor de vrijwillige AOW/Anw verzekering over het jaar 2001 definitief vastgesteld op
€ 3.491,-.
Bij beslissing op bezwaar van 12 augustus 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 mei 2003 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de premie voor de vrijwillige verzekering AOW/Anw is vastgesteld aan de hand van het belastbaar inkomen van appellant in dat jaar en dat hetgeen appellant in bezwaar heeft aangevoerd niet tot een lagere premie kan leiden.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zijn grieven herhaald dat de Svb zich bij de vaststelling van het belastbaar inkomen over 2001 dient te baseren op het verzamelinkomen over dat jaar zoals dat is vastgesteld door de Belastingdienst bij uitspraak op bezwaar van 15 april 2003. Daarbij is na overlegging van bewijsstukken met betrekking tot buitengewone lasten die appellant heeft gemaakt ten aanzien van de verzorging van zijn kleinkinderen het verzamelinkomen naar beneden vastgesteld. Appellant meent dat het niet bewaren van kopieën van die bewijsstukken hem niet mag worden tegengeworpen nu beide instanties zich baseren op dezelfde fiscale wetgeving.
Ter zitting van de Raad heeft de Svb medegedeeld niet langer vast te houden aan zijn standpunt zoals neergelegd in het bestreden besluit. De Svb is (nader) van oordeel dat in deze specifieke situatie, waarin het alleen gaat om Nederlandse inkomsten en waarin de Belastingdienst de aftrekposten van appellant in de bezwaarfase heeft getoetst, de vaststelling van het verzamelinkomen door de Belastingdienst dient te worden gevolgd.
De Raad concludeert dat het hoger beroep slaagt en dat het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komen. De Svb zal een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De Raad ziet gelet op het voorgaande aanleiding de Svb te veroordelen tot betaling van de kosten die appellant in verband met het beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De Raad begroot deze kosten op € 10,36, voor de vergoeding van de reiskosten van de gemachtigde van appellant voor het bijwonen van de zitting in eerste aanleg en in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Svb een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant van in totaal € 10,36, te betalen door de Sociale verzekeringsbank;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het betaalde griffierecht van
€ 133,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2007.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) P.H. Broier.
JL

